Buiten spelen en lopend of fietsend naar school. Het lijkt zo vanzelfsprekend, maar dat is het voor veel kinderen niet. Meer dan de helft van de Nederlandse kinderen beweegt te weinig en dat kan leiden tot gezondheidsproblemen, nu en later. Bijzonder hoogleraar kinderfysiotherapie Raoul Engelbert en kinderfysiotherapeut Ellen Hemler vertellen hoe kinderfysiotherapie kan helpen bij dit groeiende maatschappelijke probleem.
Bewegen is goed, meer bewegen is beter. Maar uit verschillende onderzoeken blijkt dat te weinig bewegen ronduit slecht is. Helaas beweegt bijna de helft van de Nederlandse kinderen te weinig. Met als gevolg dat motorische vaardigheden en fitheid achteruitgaan en dat overgewicht toeneemt. Dit kan er toe leiden dat kinderen niet mee kunnen doen met spelen of blijvende motorische problemen ontwikkelen. Van kinderen tussen de 12 en 18 jaar beweegt op dit moment slechts 36% voldoende. Voor kinderen tussen de 4 en 12 jaar is dat 62%. Kinderen met een chronische aandoening bewegen vaak nog minder.
Behandelplan
Als Nederland zo doorgaat dan is volgens het RIVM over twintig jaar meer dan de helft van de Nederlanders chronisch ziek. Om de trend van steeds meer chronische ziekten – die samenhangen met te weinig beweging – om te buigen, slaan twintig gezondheidsfondsen de handen ineen. Zij stellen met andere partners zoals NOC*NSF en de Nederlandse Vereniging voor Kinderfysiotherapie (NVFK) als doel dat Nederland in 2040 de gezondste jeugd ter wereld heeft. De kinderfysiotherapeut wil en kan daarbij helpen. Het is dé deskundige voor kinderen en tieners die een probleem ervaren in hun bewegen. Beter bewegen zorgt ervoor dat ze (weer) meedoen met activiteiten. “Een betere maatschappelijke- en sportparticipatie noemen we dat”, legt hoogleraar kinderfysiotherapie Raoul Engelbert uit.
Meer dan fysiek bezig zijn
De kinderfysiotherapeut maakt eerst een analyse van het probleem en stelt daarna een behandelplan op samen met het kind en ouders. Raoul: “Eerst kijk je naar wat er aan de hand is en naar de hulpvraag van het kind en de ouders. Soms geeft een kind aan dat hij of zij niet (goed) kan meekomen met spelletjes op school. Een andere keer maken ouders zich zorgen, bijvoorbeeld omdat ze denken dat hun kind laat is met leren lopen. Met kinderfysiotherapie begeleiden we kinderen in beter of meer bewegen. Omdat het verder gaat dan motorische vaardigheid, doen we hier veel onderzoek naar. Tijdens Covid zag je bijvoorbeeld dat kinderen weinig contact hadden met elkaar. Ze fietsten niet meer samen naar school en sportlessen werden afgelast. Hierdoor kreeg een grote groep kinderen problemen met bewegen en hun conditie.”
Ellen Hemler, kinderfysiotherapeut in de praktijk ‘Houwer&Ruijs kinderfysiotherapie’ in Apeldoorn, vult aan: “Klachten staan meestal niet op zichzelf maar hangen samen met andere factoren, zoals minder bewegen door en tijdens de lockdowns. Vaak spelen de motorische ontwikkeling en groei ook een rol.” Raoul: “En, heel belangrijk, kinderen met een chronische aandoening hebben daardoor vaak ook beperkingen in het bewegend functioneren. De kinderfysiotherapeut kan belangrijke hulp bieden in bepalen wat een kind precies heeft en welke behandeling nodig is.”
Grotere wereld
Niet elke aandoening bij kinderen vraagt om kinderfysiotherapie. Maar als problemen met motorische vaardigheden een rol spelen, kan het verbeteren hiervan helpen kinderen (beter) mee te doen op school, in het eigen gezin of op sportclubs. Raoul: “Als fysiotherapeut bekijk je een klacht in relatie tot het hele kind en help je met problemen in bewegen en/of de conditie. Sommige blessures zijn typisch voor kinderen in een bepaalde leeftijdsfase. Hielpijn komt bijvoorbeeld vaak voor bij kinderen die tijdens een bepaalde fase van de groei veel sporten. Tijdens de puberteit zijn kinderen juist weer kwetsbaarder voor andere blessures. Dat neem je allemaal mee in de behandeling.” Ellen: “Tijdens de behandeling help je kinderen met bewegen en hun omgeving speelt daarin een belangrijke rol. Als een kind herstelt van een blessure en weer mee wil doen met hockey, dan neem je eventueel contact op met de trainer. Afhankelijk van het kind, de blessure en het onderliggende probleem benader je soms ook de school.”
Na de behandeling
De kinderfysiotherapeut kan veel meegeven tijdens de behandeling, maar denkt ook mee over hoe het kind ná de behandelingen blijft bewegen. Voor veel gezinnen is meedoen aan sportactiviteiten door kinderen bijvoorbeeld niet vanzelfsprekend. Ellen: “Gezinnen die het financieel niet breed hebben geef ik tips over het aanvragen van een financiële bijdrage voor het lidmaatschap van een sportclub. Of zit een kind (tijdelijk) in een rolstoel? Dan help je hem of haar in het omgaan met die rolstoel en hoe ze de conditie goed houden of verbeteren. Ellen begeleidde onlangs nog een meisje in een rolstoel. Na overleg leende de school een paar rolstoelen zodat ze met andere kinderen – die ook in een rolstoel gingen zitten – kon spelen. Ellen: “De kinderen vonden het geweldig en kregen meer begrip voor de situatie van hun klasgenootje. Ook school was blij omdat ze konden helpen en hierdoor een maatschappelijk thema konden aanpakken. Als kinderfysiotherapeut zoek je altijd naar wat past bij het kind, de ouders en hun omgeving.”
Spin in het web
Je kunt de kinderfysiotherapeut zien als spin in het web voor kinderen die problemen ervaren in het bewegen. Of dit nu door een chronische beperking komt of niet. Bij klachten kijkt de kinderfysiotherapeut waar een kind last van heeft en andere factoren die meespelen. Maar het kind staat centraal als individu met de omgeving om zich heen. Zo krijgt ieder kind een persoonlijke aanpak. Raoul: “Je zoekt altijd naar wie of wat kan bijdragen aan het oplossen van een klacht of probleem. Is een kind angstig om te bewegen? Dan kan het zijn dat je een psycholoog inschakelt. Heeft een kind overgewicht of ondergewicht dat het bewegen belemmert? Dan zoeken we contact met een diëtist.” Ellen: “Een kind moet het niet alleen hebben van een half uurtje behandelen door een kinderfysiotherapeut. Het gaat vaak om gedragsverandering. Je moet dan uitleggen hoe gedrag en klacht samenhangen, samen een programma opstellen en de ouders of anderen erbij betrekken”.